Te Gussinklo, Wessel (2008), Palestina als adderkluwen. De Israëlische tragedie. Amsterdam, Meulenhoff. 223 blz.
De media, die nooit uit zijn op waarheid, maar des te meer op manipulatie en indoctrinatie, stellen wereldconflicten voor alsof het om stripverhalen ging: Krimson versus Suske en Wiske, Anatool versus Jommeke, Ricardo versus Nero. Vandaar: Poetin is de slechterik, Zelensky de goeierd. Trump is de boosdoener, Biden de weldoener. Israël is de bloeddorstige agressor, Palestina het vredelievende slachtoffer.
Ik ben op zoek gegaan naar een boek over Palestina en Israël dat de voorgeschiedenis schetst, achtergronden analyseert en nuances formuleert. De auteur, Wessel te Gussinklo, is wellicht bekender van fictief proza, maar hij heeft ook essays geschreven zoals het boek dat voor me ligt. Zijn oeuvre is bekroond met tal van onderscheidingen en prijzen. Wie er niet mee vertrouwd is, zal eerst wat afgeschrikt worden door Te Gussinklo’s barokke stijl: veel woorden, lange zinnen, complexe constructies. Het is even doorbijten, maar dan wordt het genieten van een weelde aan taalvermogen en trefzekere zegkracht.
Het doel en de middelen
Palestina als adderkluwen is verdeeld in vijf hoofdstukken. Het eerste is getiteld Het doel en de middelen. Het ‘doel’ dat de auteur voor ogen heeft, is weerwerk bieden aan de simplistische zwart-wit visie van de media (en dus ook van de talloze televisiekijkers en krantenlezers die geen andere visie kennen en hem gemakshalve delen of erger nog: verkondigen alsof het om hun eigen visie ging), maar ook van commentatoren die partijdig zijn en van de velen die sowieso altijd partij kiezen voor wie ze beschouwen als slachtoffer. (Ik noem dat het moeder-Teresa-syndroom en als het om mannen gaat, het Phil-Bosmans-syndroom). Te Gussinklo neemt zich voor om de Palestijns-Israëlische zaak van zoveel mogelijk kanten zo onpartijdig mogelijk te bekijken zonder vooraf stelling te nemen. (53-54) Hij nuanceert zelfs bij voorbaat al – en dat pleit voor hem – elke visie, hoe genuanceerd ook: ‘zelfs de meest olympische visie, de meest genuanceerde veelomvattende mening, doet onrecht, vervalst en verminkt’ (9). We komen nooit achter dé waarheid want die is er simpelweg niet. Het doel is zoveel mogelijk simplisme en onwaarheid de wereld uit te helpen door informatie, kennis, feiten en gegevens naast elkaar te leggen en tegen elkaar af te wegen. (49-50)
Dat je gebeurtenissen van veel kanten kunt bekijken, maakt de auteur op een doelbewust uitdagende manier aanschouwelijk met het voorbeeld van Duitsland, dat op het einde van de Tweede Wereldoorlog bestookt werd door de geallieerden. Engelse en Amerikaanse bombardementen op onschuldige vrouwen, kinderen en bejaarden. Was dat nodig? Was het verantwoord? Is Hitler de slechterik omdat hij de geallieerden geen andere keuze liet? Zijn de geallieerden de slechteriken omdat er bij die bombardementen onschuldigen ja zelfs tegenstanders van Hitler omkwamen? Hoe gruwelijk en mensonwaardig ook, bombardementen zijn soms nodig omdat er geen alternatief meer is. Of niet? Of toch? Wat te denken van regimes die opzettelijk hun mortieren en raketwerpers in vluchtelingenkampen installeren, ziekenhuizen bouwen op militaire terreinen of gijzelaars verstoppen in ondergrondse tunnels? Wie is dan de schuldige als er onvermijdelijk burgerslachtoffers vallen? Het is, kortom, allemaal niet zo simpel als Krimson versus Suske en Wiske. Ieder simplisme doet de waarheid – de waaier aan waarheden – geweld aan. Zwart-wit is het nooit en wie het zo bekijkt, bekijkt het verkeerd.
‘Doel’ en ‘middelen’ krijgen in dit hoofdstuk nog een tweede betekenis. Volgens de auteur is het doel van de Israëli’s hun land behouden en beschermen. Het doel van de Palestijnen is Israël vernietigen. De Israëlische middelen zijn militair en bouwkundig (nederzettingen). De Palestijnse middelen zijn, naast het geregeld afvuren van raketten en het plegen van invasies zoals op 7 oktober 2023, nooit enige toegeving doen.
Het recht en de rechtvaardigen
De vraag hoe het zover gekomen is, wordt behandeld in het tweede, meest uitgebreide, hoofdstuk, Het recht en de rechtvaardigen. Te Gussinklo vangt aan met een historisch overzicht in vogelvlucht.
Toen Theodor Herzl in 1896 Der Judenstaat publiceerde, luidde hij het begin in van het zionisme, dat hij niet zag als een religieuze, maar als een seculiere beweging. Nadat hij het antisemitisme in Wenen en Parijs had ondervonden, en diep geschokt was door de Dreyfus-affaire, was hij tot de conclusie gekomen dat integratie in de bestaande staten onmogelijk was wegens het telkens weer opduikende antisemitisme. Op bladzijde 21 van Der Judenstaat schrijft hij: ‘Nach kurzen Perioden der Duldsamkeit erwacht immer und immer wieder die Feindseligkeit gegen uns’. [Na korte perioden van verdraagzaamheid laait de vijandigheid jegens ons altijd weer op.] De oplossing lag in een eigen staat, die volgens Herzl zowel in Palestina als in Argentinië tot stand zou kunnen komen, zij het steeds met internationale (toentertijd hetzelfde als ‘Europese’) erkenning: ‘unter dem Protektorate der europaïschen Mächte’ (bladzijde 24). Intussen was als gevolg van onder meer de pogroms in Rusland al veel Joodse emigratie op gang gekomen naar Palestina, maar nog veel meer richting Amerika.
Cruciaal in de vestiging van Joden op Palestijns grondgebied was de Balfour-verklaring van 2 november 1917. Het is een brief van de Britse minister van Buitenlandse Zaken Arthur James Balfour, gericht aan Lionel Walter Rotschild van de bankiersfamilie, en bestemd voor de Zionistische Federatie, waarvan Rotschild een van de leiders was. Balfour liet weten dat de Britse regering, die na de Eerste Wereldoorlog Palestina als mandaatgebied zou beheren, het streven naar een ‘Joods Nationaal Tehuis’ – expliciet geen ‘staat’, maar een ‘tehuis’, wat dat ook mocht wezen – in Palestina gunstig gezind was, en het mogelijke zou doen om dat te realiseren, zij het met inachtneming van de wensen en de belangen van de daar al aanwezige bevolking, al is in de praktijk aan dat laatste niet al te veel aandacht besteed. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog nam het aantal Joodse immigranten richting het Joods Nationaal Tehuis in Palestina gestaag toe als gevolg van het toenemende antisemitisme in Europa, in het bijzonder in Duitsland en in Oekraïne.
Palestina was, na het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk, een ‘verre stoffige uithoek; een doods gebied, levenloos en onbeweeglijk’ (22). Dat werd het des te meer toen Egypte, na de verdrijving van Napoleon door de Engelsen, een zelfstandige natie werd. Het was daar toen definitief uit met de verfoeide Turkse invloed en Palestina verloor nu ook zijn betekenis als verbinding tussen Egypte en de rest van wat ooit het machtige Ottomaanse Rijk was geweest. ‘Palestina was een dode uitloper waar alles ophield, in stof en zand wegzakte, een cul-de-sac’ (23). Het was een dunbevolkt gebied. In de 19de eeuw woonden er drie à vierhonderdduizend mensen. (In 1948 een miljoen à een miljoen tweehonderdduizend.) In Gaza woonden er in de 19de eeuw zo’n twintig- à dertigduizend mensen. (23-24)
De auteur beschrijft hoe hij in 1978 vanop de Judese bergen dichtbij Jeruzalem in de richting van de Middellandse Zee huizen en ‘groene beboste gecultiveerde heuvels’ zag. Dat was de Joodse kant. Richting westelijke Jordaanoever zag hij een ‘woestijnachtig kale steenvlakte’. Dat was de Palestijnse kant, de West Bank. Zo kaal, aldus de auteur, moet het Joodse gedeelte eruitgezien hebben toen de Joden met hun ontginning en cultivering zijn begonnen. (25)
Dat het Palestijnse gedeelte er zo bij ligt, heeft volgens de auteur alles te maken met de islam. ‘De islam is een strijdgeloof, een collectief en groepsgeloof; als er geen expansie en verovering is valt het terug in een soort dommelig gemeenschaps- en collectiviteitsgevoel: de oemma [...] na het realiseren van die geloofsgemeenschap is het doel bereikt, valt alles stil; net als het woord islam niet zoals de aanhangers beweren Vrede betekent maar Onderwerping [...]. Het is een geloof dat elke individualiteit, elk initiatief, elk gevoel voor persoonlijke verantwoordelijkheid doodt – wat er ook gebeurt, wat er ook misgaat, het is goed, Allah heeft het zo gewild.’ (26) De islamitische gebieden die in de Romeinse en Byzantijnse tijd vruchtbaar en bebost waren in bijvoorbeeld Anatolië en Noord-Afrika – nog vroeger: Mesopotamië en de rijken van de Babyloniërs en de Chaldeeën – zijn nu zandwoestijnen.
De Joden hebben geluk gehad: het Ottomaanse rijk was totaal verzwakt, uit nood aan Engelse hulp om het Turkse juk van de Arabische schouders te werpen was de grote Arabierenleider Abdallah de Hasjemiet bereid om Joodse immigratie toe te laten, en het Engelse mandaatbestuur van het kleine, van Syrië losgemaakte Palestina, was de Joden gunstig gezind. De Arabieren, daarentegen, hebben pech gehad. Maar, zo concludeert de nuchtere auteur, ‘dat verandert de situatie niet. De wereldgeschiedenis is op geluk en pech gebouwd.’ (33) De indianen hadden de pech dat Amerika ontdekt werd, dat ze met weinigen waren en dat hun ontwikkeling gering was. (Tot voor de cowboys er verschenen hadden ze zelfs geen paarden.) De Duitsers hadden de pech dat Hitler ‘de hele Duitse geschiedenis verpestte’ (33). De Tibetanen hadden de pech dat ze door China bezet werden. Anderzijds hebben bijvoorbeeld de Baltische landen en Oekraïne ‘immens geluk gehad: als de Sovjet-Unie niet door interne moeilijkheden ingestort was, hadden ze nimmer hun zelfstandigheid herwonnen’ (33-34). Geluk en pech, ze bepalen de loop der dingen. Men betreurt ze, men revolteert ertegen, maar wat gebeurd is, is, kan in veel gevallen niet ongedaan worden gemaakt. Hoe vaak worden we niet geconfronteerd met beslissingen van hogerhand waarmee we niet akkoord gaan, maar waartegen we niets kunnen ondernemen, zelfs niet met geweld? Op den duur leert men ermee leven. Niettemin, en ik wil dat hier nog eens benadrukken, leidt dat er niet toe dat de auteur tijdens zijn historische verkenning partij kiest. Zijn doel is, zoals aan het begin gezegd, de situatie van zoveel mogelijk kanten bekijken. Maar dat betekent ook weer niet dat hij geen begrip zou kunnen opbrengen en mededogen zou kunnen voelen, zoals moge blijken uit een zin als deze: ‘O ja, o zeker, ik begrijp de Palestijnen en de Palestijnse verbittering. Maar er is meer, het is ingewikkelder, het is veelkantiger’ (38).
In wat volgt, schetst te Gussinklo hoe de immigratie in tal van landen en streken in de loop der geschiedenis verlopen is, en onderscheidt drie doorslaggevende factoren: de grootte van de oorspronkelijke bevolking, het verschil in ras, en het al of niet aanhangen van een krachtig geloof of een hoogstaande cultuur. Ik beperk me tot een paar voorbeelden, maar de auteur geeft een hele reeks.
Wanneer bijvoorbeeld de bezetter de autochtone bevolking overtreft in aantal, maar er qua ras en cultuur mee overeenstemt, is de kans groot dat beide groepen versmelten tot een nieuw geheel zonder dat iemand nog een – immers hopeloze – poging onderneemt om de oude toestand te herstellen. Verdwijnen of assimileren (en daardoor uiteindelijk ook verdwijnen), daar komt het in die gevallen op neer. ‘Wie denkt bij Spanje aan de West-Goten of bij Portugal aan de Sueven, of aan het Slavische ruitervolk der Alanen; bij Tunesië en Algerije aan de Vandalen; bij Italië aan de Oost-Goten of de Longobarden [...]? [...] Wie weet nog welk volk er vroeger woonde in Polen, Hongarije of Tsjechië, of Bulgarije en Roemenië.’ (39)
Van de kracht van een gemeenschappelijk geloof, hebben de Arabieren overtuigend bewijs geleverd. Met relatief weinigen hebben ze op zeer korte tijd met niets ontziende wreedheid enorme gebieden veroverd en tot de islam gedwongen. Van vrijwillige assimilatie is dan uiteraard geen sprake, wel van totale onderwerping [islam] aan de bezetter. Of van algehele vernietiging.
Wat merkwaardig genoeg vaak uit het oog verloren wordt, is het antwoord op de vraag wie als eerste een verlaten gebied is gaan bewonen. Een interessant voorbeeld is Zuid-Afrika. De blanke ‘bezetters’ waren historisch gezien de eerste bewoners en vormen dus chronologisch gezien de ‘autochtone’ bevolking. Veelzeggend is dat ze zwarten uit Madagaskar hebben gehaald om als slaven op hun plantages te werken. Toch denkt bijna iedereen nu dat de blanken de bezetters zijn geweest en de zwarten de oorspronkelijke bewoners.
In Palestina is de situatie complexer. Hier werden twee volkeren met elkaar geconfronteerd waarvan de nieuwkomer ten eerste geen gewapende veroveraar was en ten tweede immigreerde onder internationale goedkeuring. Bovendien had geen van beide volkeren het bestuur in handen want het ging om een Engels mandaatgebied. Er was daarbij een onoverbrugbaar verschil in cultuur en ontwikkeling en een onverzoenbare kloof in religie. (54) Hoe zou een uitverkoren volk zich kunnen vermengen met niet-uitverkorenen? Hoe zou, omgekeerd, een islamitisch volk zich kunnen vermengen met lieden die volgens de koran uitgeroeid moesten worden? Bovendien verbiedt de koran sowieso uitdrukkelijk en bij herhaling alle omgang tussen moslims en Joden. Ter adstructie geeft de auteur enkele citaten uit de koran. Ik geef er hieronder nog wat meer, alle in de vertaling van Eduard Verhoeff uit de ‘geheel herziene druk’ van januari 2016.
Soera 2,88 God heeft hen [= de Joden] vervloekt vanwege hun ongeloof.
Soera 5,51 U die gelooft, neemt u niet de Joden en de christenen als vrienden. Zij hebben elkaar als vrienden. En als iemand van u hen als vriend neemt, dan behoort hij tot hen.
Soera 5,57 U die gelooft, neemt u geen mensen tot vrienden uit de kring van hen aan wie de Schrift nog vóór u gegeven was [= de Joden], degenen die uw godsdienst tot een voorwerp van spot of tot een spelletje maken en evenmin iemand van de ongelovigen.
Soera 5,64 [Z]ij [= de Joden] zijn vervloekt om wat zij zeggen. [...] En Wij hebben vijandschap en haat onder hen gesticht tot de dag van de opstanding.
Soera 5,82 U zult de grootste vijandigheid tegenover de gelovigen [= moslims] vinden bij de Joden.
Soera 58,14 Hebt u niet degenen gezien die vriendschap gesloten hebben met een volk waarop God toornig is [= de Joden]? Zij horen niet bij u [...]. Zij zweren bij de leugen, terwijl ze dat heel goed weten.
Soera 58,18 Voorwaar, zij [= de Joden] zijn echt leugenaars.
Soera 58,19 Zij [= de Joden] zijn de aanhangers van de satan.
Tot daar enige aanhalingen die oproepen tot vijandschap, maar even talrijk zijn de oproepen om al de ongelovigen uit te schakelen, dus niet alleen de Joden, maar tevens – en dat wordt in het ingedommelde links-groene multiculturele woke Westen domweg vergeten of bewust genegeerd – al de niet-moslims, inclusief de christenen. Een paar voorbeelden.
Soera 2,191-192 En doodt hen [= de ongelovigen] waar u hen vindt en verdrijft hen van de plaats vanwaar zij u verdreven hebben. Dat u verleid zou worden [= zich bekeren tot een ander geloof] is erger dan dat u hen doodt. […] En als zij u bestrijden, doodt hen dan. Dit is de vergelding voor de ongelovigen.
Soera 4,89 Kiest u dus uit hen [= de ongelovigen] geen vrienden zolang zij niet op weg gaan op de weg van God. En als zij zich afkeren, grijpt hen en doodt hen waar u hen ook vindt en kiest uit hen geen vriend en ook geen helper […].
Soera 5,33 Voorwaar, het loon voor degenen die tegen God en Zijn boodschapper strijden [...], is, dat zij gedood worden of gekruisigd of dat hun handen en hun voeten aan tegenovergestelde zijde afgesneden worden of dat zij uit het land verbannen worden.
Soera 8,12 Ik zal schrik brengen in het hart van degenen die niet geloven. Slaat dan bovenop hun nek en slaat op al hun vingers [= onthoofdt ze en verminkt ze in alle ledematen].
Soera 8,59-60 En laat degenen die niet geloven niet denken dat ze Ons te vlug af zullen zijn. Zij zullen niet ontkomen.
Soera 9,5 [...] doodt dan de afgodendienaars waar u hen ook vindt, grijpt hen, omsingelt hen, wacht hen op op elke plaats die zich leent voor een hinderlaag.
Soera 47,4 En als u stuit op degenen die niet geloven, slaat hen dan op de nek [= onthoofdt ze]. Wanneer u hen hebt neergemaaid, bindt hen dan met touwen vast. [= de niet-gesneuvelden]
Soera 47,8 En degenen die niet geloven, weg met hen!
Het is dus van Palestijnse zijde alleen al om religieuze redenen eenvoudigweg onmogelijk om tot vrede te komen. Zelfs vreedzaam naast elkaar leven is voor moslims zo goed als uitgesloten zoals we verder nog zullen zien.
In veel opzichten vertoont wat de Palestijnen meemaken, overeenkomst met het lot van indianen en aboriginals, maar er is een belangrijk verschil. De Palestijnen hadden ‘sympathiserende behulpzame ondersteunende buren’ (57) en de indianen en de aboriginals niet. Ik laat hier nogmaals de auteur aan het woord om, wellicht ten overvloede, duidelijk te maken dat hij, bij veel begrip en mededogen, toch nuchter genoeg blijft om een mijns inziens correcte analyse te maken, ook al is die voor een van de betrokken partijen niet leuk om te vernemen:
Onrecht, deze instroom, zoals het door velen in de regio gezien werd, dit onteigenen van gebieden? Jazeker. Ook massa-immigratie is een vorm van oorlog en verovering met andere middelen. [...] [Maar] ook bij de lotgevallen van volken en culturen geldt dit inhumane vrijwel mechanische aspect: zwakte (door cultuur, omstandigheden) leidt tot ongunst van de geschiedenis (zie Ieren, zie Balten, zie Polen, zie Tibetanen, zie het lot van Inca’s en Azteken, zie de gekoloniseerde volken, zie de ondergang van het Romeinse Rijk – zwakte, omstandigheden en ligging; pech...). [...] Zwakte is een uitnodiging. Dingen gebeuren omdat het mogelijk is. (57-58)
Er zijn, ten slotte, verkeerde keuzes gemaakt, die voor de Palestijnen na de Tweede Wereldoorlog noodlottig zijn geweest. Tijdens de Arabisch-Palestijnse opstand van 1936-1939 tegen de Britse mandaathouder en tegen de toenemende immigratie van Joden, en aansluitend tijdens de Tweede Wereldoorlog, heeft de grootmoefti van Jeruzalem, Hadji Mohammad Amin al-Hoesseini, samengewerkt met Nazi-Duitsland om de Joden in Palestina te verdelgen. Na de Duitse overwinning wilde hij naar Duits voorbeeld – hij had met Eichmann Auschwitz bezocht – in Hebron een concentratiekamp voor Joden bouwen. Hij heeft verkeerd gegokt. Als slachtoffers van zijn Duitse vriend, werden de Joden door de geallieerde overwinnaar voortaan met groter welwillendheid bejegend. Ook al probeerden de Britten quota te hanteren, de Joodse vlucht naar het beloofde land nam na de oorlog om begrijpelijke redenen enorme proporties aan. Bovendien hadden de Joden – dat was nieuw – tijdens de Arabisch-Palestijnse opstand eigen milities opgericht om zich tegen de Palestijnse aanvallen te beschermen, en die milities waren na verloop van tijd uitstekend getraind. Nieuw was ook dat de Joodse immigranten niet langer tevreden waren met een eigen tehuis, maar nu een echte onafhankelijke en zelfstandige staat wilden. Daarom begonnen nu ook zij tegen de Engelsen te ageren (waardoor ze bij de Engelsen veel krediet kwijtspeelden) met als gevolg dat de pas opgerichte Verenigde Naties op 24 oktober 1945 besloten tot beëindiging van het Engelse mandaatbestuur en tot een deling van Palestina in een Joods en een Palestijns gebied. (58-61) Op dat moment woonden in het Joodse deel 905.000 inwoners waarvan 407.000 Arabieren. In het Arabische deel woonden 735.000 inwoners waarvan 10.000 Joden. Jeruzalem telde 205.000 inwoners waarvan de helft Joden.
Maar ook zonder de Tweede Wereldoorlog zou die evolutie zich hoogstwaarschijnlijk voltrokken hebben, zij het misschien in een trager tempo. Er woonde intussen immers al een aanzienlijke groep Joden ‘in het voor hen veelbetekenende land’ (62). Een grote, weerbare, georganiseerde bevolking om ze tegen te houden, was er niet. Er was lange tijd de sympathiserende steun van de Engelse bezetter. Het gebeurde allemaal, nuchter bekeken, omdat het eenvoudigweg mogelijk was. In drukbevolkte landen zou het wellicht niet mogelijk zijn geweest, daar zouden de Joden een machteloze minderheid gebleven zijn, maar hier in dit betrekkelijk dunbevolkte gebied was er ruimte. Daarbij de religieuze en historische banden, het eeuwenlange heimwee sinds de verdrijving uit hun land in het jaar 135 van onze tijdrekening wegens opstand tegen het Romeinse gezag. Hun technische en wetenschappelijke kennis tegenover het analfabetisme van de Arabieren. Het moest ervan komen en het is ervan gekomen in 1948: de staat Israël, die door de Verenigde Naties – dat wil zeggen: door vertegenwoordigers van de wereldgemeenschap – erkend werd. (63)
Maar er was ook de gezworen vijandigheid van al de omringende landen met een bevolking die tientallen keren groter was dan het nieuwe staatje, en die er met de koran in de hand enkel en alleen op uit was om al de Joden de zee in te drijven. De Arabische wereld verklaarde meteen de oorlog zodat het minuscule Israël tegenover een kolossale overmacht kwam te staan: Egypte, het toenmalige Transjordanië, Syrië en hulptroepen uit onder meer Irak. Een reusachtige, maar slecht getrainde overmacht. De oproep luidde: ‘Arabische broeders, verwijder u van het slagveld zodat wij weten dat alles wat beweegt een jood is’ (63). Dat de Arabieren massaal verdreven zouden zijn is een mythe. Ze maakten plaats zodat hun Arabische broeders de klus konden klaren. De enige locatie waaruit Arabieren verdreven zijn, is volgens de auteur Noord-Galilea, waar de ‘fanatieke en gewelddadige Sterngroep’ optrad. Bovendien hebben, omgekeerd, de Arabieren alle bewoners verdreven of gedood uit de aan de Joden toegewezen, maar tijdens deze oorlog verloren gegane gebieden. (64) Nooit meer oorlog. Altijd vrede. Het is makkelijk gezegd. ‘Maar hoe dan bij dreigende uitroeiing? Hoe bij noodsituaties en overvallen?’ (65)
Na een interessante uitweiding over het lot van de Joden in de Tweede Wereldoorlog, die slechts indirect verband houdt met ons thema en waar ik om die reden niet bij stilsta, geeft de auteur voorbeelden van volkeren die hun land hebben verlaten of hebben moeten verlaten en van wat met hen gebeurd is, om vervolgens de link te leggen met Palestina. Het zijn uiterst genuanceerde bladzijden waaraan ik in een samenvatting onvermijdelijk onrecht moet doen. Men moet ze lezen in hun oorspronkelijke verwoording en logica. Ik zal niettemin proberen om er een idee van te schetsen.
De auteur begint met een fictief voorbeeld. Stel dat de regio Oostergo in Groningen ‘(als zo’n soort gebied, een regio van die orde moeten we Palestina zien in het geheel van de Arabische wereld)’ (94) door een uitspraak van de Verenigde Naties toegewezen zou worden aan Duitsland en dat de bewoners aldaar niet onder Duits bestuur willen leven, dan is er het grote Nederlandse gebied waarin ze opgenomen kunnen worden. Zoiets gebeurt constant. Mensen verhuizen, moeten verhuizen, er worden straten aangelegd, gebieden worden onteigend. ‘Jammer en zonde, maar je zet je leven ergens anders voort, je gaat niet wrokkig kamperen aan de rand van kanaal, snelweg, nieuwbouw of industrieterrein (op mogelijke querulanten na). Het leven is kort en eenmalig. De enige opdracht in het leven is zo gelukkig en vredig mogelijk te leven; er was tegenslag maar het leven gaat verder.’ (95) Rond Palestina strekt zich een onmetelijk Arabisch gebied uit, bewoond door broedervolkeren met hetzelfde geloof. Daar is plaats in overvloed waar de circa twee miljoen Palestijnen die per se in dat Gazastrookje willen blijven mokken en koppen een gelukkig nieuw bestaan zouden kunnen uitbouwen. Maar hun vrienden laten hen niet binnen. En bovendien willen ze niet binnengelaten worden. Waarom niet? Toch niet uit gehechtheid aan die lap grond die overigens nog maar sinds enkele decenniën hun ‘vaderland’ is?
Andere vergelijking die beter aansluit bij de Palestijnse situatie. Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog werden twaalf tot veertien miljoen Duitsers verdreven uit gebieden waar ze al achthonderd jaar gewoond hadden omdat Stalin de oude wens om de Curzonlinie als Russische Sovjetgrens wilde realiseren, de zogenaamde Heimatvertriebenen. Het ging niet om stoffige en verwaarloosde achterafregio’s zoals Palestina, maar om bloeiende Duitse cultuurgebieden: de middeleeuwse stad Breslau (nu Wrocław), het Koningsbergen van Kant (nu Kaliningrad). Ook alle Polen uit wat nu Sovjetgebied werd, werden verdreven. Ander voorbeeld: het Beneš-decreet uit 1945. Alle Sudeten-Duitsers – ongeveer vier miljoen – moesten Tsjecho-Slowakije verlaten omdat ze met Hitler geheuld hadden. Daardoor werd vijftienhonderd jaar geschiedenis weggestreept.
Stel dat Duitsland die mensen niet opgenomen had, dat ze in kampen aan de grenzen hadden moeten blijven wonen, daarbij door de Duitsers aangemoedigd om aanslagen te plegen op Polen, Rusland en Tsjechië. Stel dat die toestand na vijftig jaar nog niet gewijzigd was, ‘aangemoedigd om nimmer toe te geven aan de vijand; aangemoedigd om hun verloren gebieden te heroveren. En in dit geval met oneindig meer redenen’ (97). Als redenen somt de auteur onder meer de volgende op. Het gaat in het eerste voorbeeld, zoals gezegd, om Duitse gebieden die honderden jaren zonder onderbreking Duits geweest waren. Stel daartegenover de Palestijnen: ‘[T]ot 1917 simpel in Turkije wonend, in een regio van de Turkse provincie Syrië: dus gewoon Turken, de inwoners – of, als men dat onderscheid toen al maakte, Arabische Turken. [...] Palestina [...] werd van Syrië afgesneden (tot die tijd miste het elke zelfstandigheid) omdat de Engelsen de door hen op de Turken veroverde gebieden, bijvoorbeeld Irak en Zuid-Syrië (Palestina, Jordanië), met elkaar en met Egypte, waar ze ook een mandaat over hadden, verbonden wilden houden – Frankrijk bestuurde de rest van Syrië, en Libanon. In 1948 heetten de Palestijnen nog simpel Arabieren [...]. Stel dat de verdreven Duitsers zich opeens niet meer Duitsers waren gaan noemen, maar het volk der Sileziërs, der Pommeren of der Pruisen, ‘die hun aan Polen en Russen verloren staten moeten heroveren. Nooit eerder bestaan, maar nu opeens wel. En aangemoedigd door hun Duitse bondgenoten en vrienden zitten ze moordend en aanslagen plegend aan de grenzen om hun nimmer bestaande land, voor hun niet eerder bestaande volk af te dwingen in de wereld van de anderen’ (97-98). Niemand zou een dergelijk streven steunen. Waarom is er dan wel steun wanneer zoiets zich afspeelt in het Midden-Oosten? Hoe is het mogelijk dat men in Europa zoveel begrip opbrengt voor de eisen, verlangens en verwijten van ‘dit pas ontstane volkje dat pas een volkje werd, in tegenstelling tot al die andere, nadat zij gevlucht respectievelijk verdreven waren’ (99)? Antisemitisme speelt ook een rol, zeker in de Arabische wereld, maar tegenwoordig jammer genoeg ook weer volop in de niet-Arabische wereld. Daarnaast oliebelangen. Verder ook nog dat de islamitische wereld, die als één blok achter de Palestijnen staat, te vriend gehouden moet worden. ‘Het is een voor de wereldgemeenschap hoogst belangrijke regio.’ (99) Bovendien is er de aanhoudende terreur en propaganda, die ervoor zorgt dat de ‘rust en compromissen zoekenden onevenredige concessies doen’ (101). Dan zijn er nog de ‘underdogsteuners’ (101) die ik aan het begin van mijn bespreking de Teresa’s en Phil Bosmansen heb genoemd. Voor hen maakt het niet uit wat of hoe of waarover: de zogenaamd zwakke heeft altijd gelijk.
Nochtans, strategisch gesproken, is Israël de werkelijk zwakke en zijn de Palestijnen ‘alleen de voorposten van de kolossale Arabische, en in deze tijd tot in de verre toekomst, islamitische overmacht’ (101). In 2008, toen dit boek uitgegeven is, was Israël bevolkt met vijf miljoen Joden en omringd door tweehonderd miljoen Arabieren (met een achterban van meer dan een miljard moslims), die, met de koran in de hand, gezworen hebben om Israël te vernietigen.
Er is, ten slotte, ook nog deze overweging: ‘het recht van de één is het onrecht van de ander’ (107). De verdreven Duitsers hun gebieden teruggeven betekent de Polen die daar intussen een nieuw leven hebben opgebouwd, verdrijven. Idem voor de Russen in de Baltische landen. Idem voor de Chinezen in Tibet. Enzovoort. ‘Compromissen’, zo besluit de auteur, ‘zijn de zaak, alternatieven, compensaties. Belangrijker dan het wettische recht is redelijkheid, proportionaliteit. De compositie van alle krachten, belangen en verlangens, dat is het hoogste recht.’ (107)
Samenvattend. In Palestina was een situatie ontstaan zoals in Duitsland, maar dan in het klein. Niet veertien miljoen vluchtelingen, maar enige honderdduizenden, waarvan een groot deel niet is gevlucht, maar, zoals gezegd, vertrokken om ruimte te bieden teneinde hun Arabische broeders het uitmoorden te gunnen (‘Opzij, zodat we weten dat alles wat beweegt een jood is.’ (101)). Maar, verschillend van de Duitse situatie, ging het in dit geval om een staat die erkend was door de wereldgemeenschap, zelfs door Rusland, ‘al viel het Israëlische deel na de oorlog van 1948 anders en groter uit dan bij de tweedeling overeengekomen was en werd het Arabische deel meteen opgeslokt door Jordanië’ (101-102). Eveneens verschillend van de Duitse situatie: de Arabische wereld heeft de Palestijnse moslimbroeders niet opgevangen, geen ruimte en onderdak verleend, maar integendeel doelbewust in behoeftige omstandigheden in Palestina opgesloten en gestimuleerd om Israël te blijven bestoken en bij de internationale gemeenschap onophoudelijk te klagen. Met succes.
De wereldgemeenschap heeft in 1948, alle belangen overziend, Israël als zelfstandige staat erkend. Dat is vast en zeker zeer verdrietig voor wie daardoor ontheemd werd, maar in het leven gebeuren veel verdrietige zaken. Wie zijn huis onteigend ziet voor een nieuwe verbindingsweg is ook te beklagen, maar zo gaat het nu eenmaal in het leven en het komt er dan op aan er het beste van te maken. Dat nu, willen de Palestijnen niet. De Gazastrook zou een ‘tweede Rivièra’ kunnen zijn, maar ze willen niet. ‘Wrokkend zitten ze terneer; [...] nieuwe kansen weigerend’ (109). Het is onbegrijpelijk dat de moslims erin slagen om heel de wereld in de greep te houden van hun verlangens en eisen. In de ogen van de meestal slecht of in het geheel niet geïnformeerde westerse wereld blijven de Palestijnen aanslagen plegen en terreur zaaien omwille van Gaza en omwille van de Westoever, maar daar gaat het niet om. Een eigen Palestijnse staat was al realiseerbaar geweest in 1948, in vrede met Israël en na erkenning van de staat Israël. Achter het Palestijnse gedram, achter de zinloze moordlust, zitten ‘de heimelijke regisseurs, de kille, nietsontziende strategen met hun nimmer veranderende plannen en ideeën’ (110). Het doel is vernietiging van Israël en inbezitneming van heel Palestina. De middelen zijn geweld, geklaag en geduld (de razendsnel toenemende numerieke overmacht), plus op de achtergrond het ontwaakte Arabische nationalisme waartoe ‘de fel anti-Israëlische’ (114) Gamal Abdel Nasser met Filosofie van de Revolutie in 1952 de impuls heeft gegeven. De gebruikte middelen zijn misdadig en ‘maken de doelstelling tot een doelstelling van misdadigers. De wereldgemeenschap zou zich daar duidelijk over uit moeten spreken’ (111).
Ondanks al de intussen opgezweepte emoties, verwachtingen en verlangens, die voor de Palestijnen ‘zeer zwaar’ wegen, zoals de auteur grootmoedig erkent, zou ‘voor merendeels zakelijke en rationele argumenten gekozen [moeten] worden. [...] [M]et enige redelijkheid en het sluiten van compromissen, het aanvaarden van alternatieven en compensaties, [zou] betrekkelijk eenvoudig een oplossing gevonden [...] kunnen worden’ (112).
Intermezzo
Het derde van de vijf hoofdstukken van dit boek, heet Intermezzo. Te Gussinklo schetst in grote en grove lijnen de drie oorlogen die in de Arabische wereld het beeld van Israël als westersgezinde, neokolonialistische fremdkörper hebben bevestigd en zo de islamitische Jodenhaat nog hebben geïntensiveerd.
Ten eerste was er in 1956 de deelname van Israël aan de gestaakte poging van Frankrijk en Engeland om de bezetting van het Suezkanaal door Nasser ongedaan te maken. (115-117)
Ten tweede was er de ‘Zesdaagse Oorlog’, die voor Nasser deel uitmaakte van zijn pan-Arabische droom. Twee dagen voor het begin van de oorlog deed hij in een toespraak de volgende belofte: ‘Door zeeën van bloed, te midden van branden zullen wij Palestina van de Joden bevrijden’ (119). In radio-uitzendingen die verscheidene keren per dag te horen waren, verkondigde hij: ‘Vissen van de Middellandse Zee, verheug u op een heerlijk Jodenbanket’ (120). Zoiets was voor een volk dat al eeuwenlang vervolgd en uitgemoord was, niet bepaald geruststellend. Israël voerde dan ook een compleet onverwachte verrassingsaanval uit die Nasser roemloos verloor en waarbij Israël onder meer de Sinaï bezette tot aan de Suezkanaaloevers, de Westelijke Jordaanoever en de Golanhoogvlakte. De Israëlische regering bood vervolgens aan de Arabische wereld ‘ruil voor vrede’ aan, ‘Land tegen Vrede’ (132-133 en 153-154) – er was toen nog geen sprake van kolonisten in de bezette gebieden –, maar dat werd door de Arabieren afgewezen. Intussen was een tot dan toe min of meer slapende Palestijnse strijdgroep geactiveerd met als doel het vernietigen van de Joodse staat: de plo (121).
In 1973 vond, ten derde, de Jom Kipoeroorlog plaats. Een totaal onvoorbereid Israël werd op de Grote Verzoendag (Jom Kipoer) – de belangrijkste Joodse feestdag – aangevallen door Egypte en Syrië in een regelrechte blitzkrieg. (122) Deze oorlog werd door geen van beide partijen gewonnen, maar onder druk van de vn en de vs beëindigd omwille van geopolitieke belangen zoals olie, vrede met de moslimwereld en het voorkomen van escalatie omdat ook Rusland zich in het strijdtoneel begon te mengen. Niettemin betekende de oorlog voor de Arabische wereld een opsteker. Het had maar weinig gescheeld of ze waren als overwinnaars uit de strijd gekomen.
In 1977 besloot de Egyptische president Anwar al-Sadat om – onder hevige protesten vanuit de Arabische wereld – vrede te sluiten met Israël. (Hij was het ook die, eveneens onder luid Arabisch protest, de stervende sjah van Iran onderdak bood.) Intussen waren de Israëlische nederzettingen echter al een feit en gingen, van Palestijnse kant, de aanslagen onverminderd voort. Het ‘grootse en moedige gebaar, die handreiking’ (127) van Sadat kwam helaas tien, twintig jaar te laat.
De beelden, de visioenen
Het vierde en voorlaatste hoofdstuk is getiteld De beelden, de visioenen. De auteur vangt aan met twee ontwikkelingen, een Israëlische en een Arabische, die parallel lopen en ‘die alles in een vrijwel noodlottige extra versnelling brachten’ (128). Na de Jom Kipoeroorlog, waarin regering, inlichtingendiensten en leger gefaald hadden, moest de aloude seculiere Arbeidspartij, de partij van de Europese Joden, het veld ruimen voor de religieuze Likoedpartij, die haar aanhang voornamelijk had onder de oriëntaalse, Arabische Joden, die vanaf 1948 naar Israël gevlucht waren en die intussen de demografische meerderheid vormden. Aan het hoofd stonden de diepgelovige, zeer Joods-nationalistische Begin, onverzoenlijk tegenover Arabieren, en Shamir, ex-leider van de al vernoemde terreurgroep Stern. ‘De beelden die zij aandroegen, de idealen die hen dreven waren totaal andere dan die van de Arbeidspartij – niet meer uitsluitend een veilige staat op socialistische grondslag [...]; maar [...] het door God gegeven Heilige Land Israël.’ (129)
Terzelfder tijd voltrok zich in de Arabische wereld eenzelfde evolutie. De oorspronkelijke eis ‘islamitisch gebied, nimmer mag het voor de islam verloren gaan’, had nauwelijks een religieuze ondertoon – de islam werd toen overigens als ‘wat achterlijke, plaatselijke folklore’ gezien (129) –, maar dat veranderde naarmate de islam zich meer en meer manifesteerde als een herboren, antiliberale en antiwesterse, kolossale factor van eenheid en Arabisch zelfbewustzijn. Een beslissende rol heeft de val van de sjah van Perzië in 1979 gespeeld, waar nu de ayatollahs en de moellahs het voor het zeggen kregen. ‘Na de succesvolle islamitische revolutie in Iran ontstond overal in het Midden-Oosten een islamitisch reveil.’ (149) Secularisatie, socialisme en imitatie van het Westen hadden aan geen van beide partijen een bevredigende oplossing geboden; ze grepen nu terug naar hun religies.
De auteur gaat vervolgens diep in op de kenmerken van de islam die hij mijns inziens volkomen terecht – ik kom er aan het einde van deze bespreking op terug – typeert als een ‘horizontaal’ (146) geloof, daarmee bedoelend dat er geen persoonlijke diepgang gevergd wordt, en waarin twijfelen verboden is. Waar het in de islam op aankomt, is dat de gelovige braaf en onderworpen de uiterlijke regels volgt zonder morren en zonder kritische reflectie: vijf keer per dag bidden, hoofd naar Mekka, geen varkensvlees, hoofddoek, besnijdenis, ramadan enzovoort: ‘gedrag is genoeg’ (148). ‘[A]lles staat vast. Bij elke twijfel, en vooral bij het niet-naleven is men een afvallige, een uitgestotene.’ (147) Zelf iets ondernemen is een blijk van gebrek aan vertrouwen in Allah want alles is Zijn wil. Dat verklaart de islamitische inertie, het gebrek aan initiatief, het ontbreken van onderzoek en vooruitgang.
Het is daarnaast een veroveringsgeloof. Heel de wereld moet onderworpen worden aan de wil van Allah. Als dat gerealiseerd is, dan volgt vanzelf het paradijs op aarde. Wie nog geen moslim is, moet zich bekeren of wordt vermoord. Tot op zekere hoogte kunnen niet-moslims (dhimmi) een tijdlang getolereerd worden, maar dan op voorwaarde dat ze zich gedeisd houden en belasting (jizya) betalen. Slechts wanneer moslims niet voldoende krachtig zijn, aldus Bassam Tibi op bladzijden 177-178 van zijn buitengewoon interessant en verhelderend essay War and Peace in Islam, is een tijdelijke wapenstilstand (hoedna) toegestaan. ‘[M]aar de opdracht blijft: de hele wereld onderwerpen aan Allahs wil, veroveren voor Allah’ (149). Dat is niet de taak van lone wolves of geradicaliseerden, maar de opdracht van iedere moslim. In de ogen van moslims zijn het altijd de anderen die oorlog uitlokken. Vrede is immers makkelijk te bereiken door onderwerping en bekering. Wie daartoe niet bereid is, moet met geweld bekeerd worden en is dus de aanstoker van de oorlog. De koran gebruikt het woord ‘oorlog’ dan ook alleen voor geweld van de kant van de ongelovigen. Dat is per definitie een onrechtvaardige oorlog, een idwan. Een oorlog die begonnen wordt door moslims, is per definitie rechtvaardig want het is een foetoehat, een opening naar de wereld om de islam te verspreiden.
‘De houding van moslims ten opzichte van oorlog en geweldloosheid’, zo besluit Tibi op bladzijde 178 van zijn essay, ‘kan kort samengevat worden: er is geen islamitische traditie van geweldloosheid en geen bezwaar tegen oorlog. [Oorlog wordt] gezien als laatste hulpmiddel in antwoord op de oproep om de islam te verspreiden [da’wa, zie Soera 34,28], noodzakelijk geworden door de weigering van ongelovigen om zich te onderwerpen aan de islamitische heerschappij. Met andere woorden, er bestaat niet zoiets als islamitisch pacifisme.’
Een groot socialistisch Arabisch rijk, zoals Nasser zich droomde, werd niet langer nagestreefd. Dat was maar het ongelovige Westen navolgen. Nee, terug naar de zegevierende islam, naar de machtige islamitische wereldrijken van de Omajjaden (661-750) en de Abassiden (750-1258). Dat moest de toekomst worden. Pas na de wereldwijde aanvaarding van de islam zouden de perfide westerse machten, inclusief de Joden, definitief verslagen en vernietigd worden.
Zo is, gaandeweg, het in oorsprong nog relatief lokale conflict tussen een groep bewoners en een groep migranten uitgegroeid tot een confrontatie van godsdiensten en culturen waarbij de hele westerse wereld betrokken is geraakt. Want de verovering van de wereld door de islam gebeurt niet meer met legers, maar met pressiegroepen en terreurgroepen (waaronder ook Hezbollah en Hamas), met bomaanslagen en moorden onder de strijdkreet ‘Allahoe akbar’: ‘God is de grootste’. Daarbij is Israël een symbooldossier geworden, de ‘voorpost van de verfoeide, de islam-vijandige wereld van de westerse ongelovigen [...]. Een wereldomspannende worsteling van culturen is aangevangen, nog deels verheimelijkt, verborgen, ontkend – maar niet minder dreigend en virulent – waarin Israël alleen nog de katalysator is.’ (152)
Samengevat, twee godsdienstbeelden, godsdienstvisioenen tegenover elkaar, allebei uit op het herstel van de oude glorie: aan de ene kant Gods uitverkoren volk, opnieuw wonend in het vaderland waaruit het in 135 verjaagd is, aan de andere kant Allahs volgelingen, opnieuw heersend over een machtig kalifaat waarin allen onderworpen zijn aan Zijn wil. Er is weliswaar een fundamenteel verschil. De Joden willen terugkeren naar het Beloofde Land, Kanaän, maar voor de rest met rust gelaten worden en in geen geval de wereld veroveren en bekeren. Dat ze ‘sluipenderwijs’ meer gebied bevolkt hebben dan hun toegewezen is, is fout. De auteur wijst er dan ook krachtig op dat de afkeuring hiervan door de wereldgemeenschap ‘niet anders dan terecht’ is (157). Aan de andere kant de moslims, die in opdracht van Allah de wereld moeten veroveren en alvast willen beginnen met dit uiterst symbolisch geladen strookje grond, dat totaal onbeduidend is in vergelijking met de onmetelijke gebieden waarover zij heersen, maar waar hun Palestijnse geloofsbroeders niet welkom zijn.
De verwachting van veel goedwillenden – vooral in de westerse democratische landen – dat de moslims na onderhandelingen de staat Israël zullen aanvaarden, is een wereldvreemde en van elk inzicht in islam en regio gespeende illusie. De tijd werkt, zoals gezegd, in het voordeel van de moslims: ‘demografisch, technisch, industrieel, publicitair en anderszins’ (205). ‘Elk verdrag zal slechts een pauze zijn, een voorbereiding, het opnieuw verzamelen van kracht, het krommen voor de grote sprong’. (207) Als het zo doorgaat, dan zullen de Joden, aldus de auteur, over pakweg vijftig jaar de zee in gedreven en uitgewist worden. En dat is nog maar het begin van de Europese jihad die nu al in volle voorbereiding is. ‘In het handvest van de Palestijnse terreurbeweging Hamas staat, eerst de islamitische vlag op Haifa en Jeruzalem en Tel Aviv en daarna op Europa en dan de hele wereld.’ (212 en 220) Wie ervoor waarschuwt, wordt weggezet als extreemrechts. Nee, er is geen hoop voor Palestina. Nee, er zal geen vrede zijn. Dat geldt op niet al te lange termijn ook voor het door ongecontroleerde immigratie overweldigde Europa en op langere termijn misschien toch voor de wereld, zodat de wil van Allah eindelijk vervuld zal zijn en het paradijs op aarde zal nederdalen.
De stemmen op de markt
In het vijfde en laatste hoofdstuk De stemmen op de markt gaat de auteur dieper in op wat Europa te wachten staat en, zoals gezegd, al volop aan de gang is. Hij wijst op de revolutionaire mogelijkheden – ‘een aardverschuiving’ – die de nieuwe elektronische media bieden om ‘de massa’s te bespelen en in beweging te brengen’ (213). Vandaar de enigszins metaforische titel van dit hoofdstuk. Voor het overige is het een samenvattende conclusie.
De toekomst
Is het een goed boek? Ik vind van wel. Het leest niet altijd even makkelijk, maar het is bijzonder goed gedocumenteerd en de auteur is een stevige kenner van geschiedenis en religie. Hij slaagt erin om zijn voornemen waar te maken: de ‘zaak’ Palestina van zoveel mogelijk kanten en aan de hand van zoveel mogelijk informatie en feiten bekijken en belichten. De conclusie van deze verkenning valt uit in het nadeel van de Palestijnen, die nochtans op zoveel wereldwijde sympathie kunnen rekenen. Ten onrechte, zo blijkt.
Aan het begin van zijn boek schrijft de auteur dat er geen absolute waarheid bestaat. Ook zijn analyse en conclusie vormen dus niet dé waarheid. Dat betekent echter niet dat alle waarheden even waar zijn. De waarheid van iemand die zonder kennis van zaken of puur op emotie tot een conclusie komt, is veel minder waar dan de conclusie van wie, zoals onze auteur, zich door studie en lectuur in de materie verdiept heeft.
Wanneer het thema Israël-Palestina ter sprake komt, formuleer ik de volgende twee bedenkingen.
Ten eerste. Indien men me morgen zou verplichten om te emigreren naar het Midden-Oosten, en ik mag het land kiezen waar ik terechtkom, dan zou ik zonder aarzelen kiezen voor Israël. Wie niet?
Ten tweede. Alle landen van de wereld zijn bezet gebied. De grenzen zijn getekend door oorlog, huwelijk, erfenis, overeenkomst, kolonisering. De oorspronkelijke bevolking is gedecimeerd, uitgeroeid, verdreven of versmolten.
Trouwens, wat is ‘oorspronkelijke’ bevolking? Wanneer men als criterium hanteert dat de oudst bekende bewoners, de ‘eigenaars’ zijn van een gebied, en dus het recht hebben om daar te wonen, dan staan de Joden in Palestina op rij één. Waar blijft het protest tegen de Engelse bezetting van Noord-Amerika? Dat was toch het land van de indianen? Of tegen de Engelse bezetting van Australië? Dat was toch het land van de aboriginals? Twee bezettingen die nota bene plaatsgevonden hebben zonder enig Europees of internationaal mandaat. Rooftochten dus. Bovendien twee gevallen waarvan we met grote zekerheid kunnen stellen dat we de originele, oorspronkelijke bewoners echt en waarachtig kennen. De aboriginals zijn, voor zover ik weet, de onvervalste, autochtone Australiërs. Vóór de indianen Noord-Amerika vanuit het Noorden binnengetrokken zijn, woonde daar, voor zover ik weet, niemand, behalve de zoogdieren die de indianen in pakweg tienduizend jaar volkomen uitgeroeid en opgegeten hebben. (Dat terzijde.) Veel landen, misschien wel alle, zijn bezet gebied, maar die bezetting dateert van zo lang geleden – alhoewel Australië en Noord-Amerika nog niet zo heel lang geleden – dat we het ofwel vergeten zijn ofwel er vrede mee genomen hebben, ermee hebben leren leven. Er is nu toch niets meer aan te doen. Laten we er dus maar het beste van maken. Dat is, zoals Te Gussinklo schrijft, de, zeg maar, normale gang van zaken. Maar dat is niet de gang van zaken voor moslims. Zij geven nooit op. Zij blijven eisen, klagen, vragen. Altijd meer. Ook bij ons. Nooit tevreden. Op den duur begint de goegemeente zelfs te geloven dat ze een punt hebben, want herhaling, dat weet elke dictator, leidt tot aanvaarding. Men geeft ook een beetje toe, zeker in het naïeve Westen. En dan nog een beetje en nog een beetje. Zo van ‘Och ja, geef ze maar dit of dat, dan zullen ze wel ophouden. En ook dat nog. En dat ook’. Maar dat klopt niet. Ophouden doen ze niet. Dat mag niet van Allah.
Opmerkelijk is het volgende. Wanneer een grote nieuwe groep immigranten een gebied overspoelt, komt er altijd wrevel en reactie. Dat wordt bestreden als uiting van racisme en xenofobie. Als het echter gaat over de houding van de Palestijnen tegenover de Joden, dan is er opeens geen sprake meer van racisme en xenofobie, maar van begrip en aanmoediging.
Een kapitale fout die in Europa gemaakt wordt, is dat Europeanen hun beeld van wat godsdienst is – katholiek of protestant, maar in de meeste gevallen toch christelijk – beschouwen als de definitie van godsdienst. Maar de ene godsdienst is de andere niet. Het enige wat een godsdienst onderscheidt van een ideologie, is het geloof in onaardse wezens. Dat maakt discussie onmogelijk, maar voor de rest wordt alles mogelijk: maagdelijke moeders, opstijgende heiligen, wandelen over het water, water in wijn veranderen, doven doen horen en lammen doen gaan. Je kunt het zo gek niet bedenken. Stel dat Hitler tempels had opgericht voor Wodan, onze Germaanse oppergod, de oudste Ase, bron van kennis, wijsheid en strijd, dan was het nazisme een godsdienst geweest. Voor godsdiensten, zo heb ik geleerd, moet je respect hebben. Maar wat als die godsdienst een totalitaire ideologie is, nog destructiever dan het nazisme, het fascisme, het communisme en al de ismen die je verder maar kunt bedenken?
Het verschil tussen de christelijke godsdienst die wij kennen en de islam is immens, onoverbrugbaar. Ik heb in mijn samenvatting de fundamentele verschillen genoemd die de auteur onderscheidt, maar er zijn er meer. Bijvoorbeeld uit Jezus’ mond oproepen tot naastenliefde, vergiffenis, begrip en niet-oordelen. Daartegenover de koran, boordevol oproepen tot moord en vernietiging. Ik weet wel, de christenen hebben ook gemoord, brandstapels opgericht en folterkamers ingericht. Maar je kon met de bijbel in de hand aan de inquisiteurs laten zien dat ze verkeerd bezig waren (al belandde je dan zelf wel op de brandstapel). Zie 1 Kor 4,5. Met de koran kan je dat niet. Integendeel. Al die individuen die moorden en aanslagen plegen, halen hun inspiratie uit die koran. Zij voeren exact uit wat Allah ze opdraagt. Zie Soera 34,28. Steeds weer horen we in de pers van lone wolfves en van geradicaliseerde moslims. Eilieve, wie in naam van Allah een aanslag pleegt op ongelovigen is helemaal niet geradicaliseerd, maar voert simpelweg uit wat hem door de koran opgedragen wordt. Want dezulken is het paradijs toegezegd met zeventig altijd maagdelijk blijvende maagden (volgens sommigen tweeënzeventig en zelfs zevenenzeventig) en fonteinen van wijn.
Wat ik dikwijls te horen krijg, is dat de islam nog door de fase van de Verlichting moet, de Franse Revolutie, zo men wil. Dat zou een goede zaak zijn, maar het is hoogst onwaarschijnlijk dat dat ooit zal gebeuren want het is in strijd met de islam zelf. Men leze hierover het reeds genoemde essay van Bassam Tibi en het boek Wij zullen aan God gelijk zijn van Te Gussinklo. Bovendien, voorspellen of hopen dat de islam naar ‘onze’ Verlichting zal evolueren, is dat niet neokolonialistisch? Racistisch zelfs, want getuigend van een schaamteloos superioriteitsgevoel? Zo van ‘Die moslims staan nog niet zo ver als wij, maar dat komt wel’. Het is verbazend dat dergelijke uitspraken gedaan worden door groen-linkse woke Gutmenschen, die voor het overige fanatiek tekeergaan tegen alles wat in hun ogen riekt naar Europees superioriteitsgevoel.
Ook hoor ik dikwijls: ‘Ja, maar, ze zijn niet allemaal zo’. Dat klopt. In dat geval waren we het zonder enige discussie eens. Ook hoor ik: ‘Mijn buren zijn moslims en dat zijn vriendelijke, behulpzame mensen’. Dat klopt zeker. Ik heb niet alleen moslims als buren, maar ook als kameraden, als vrienden zelfs. Ik heb toneel geregisseerd met Turkse en Marokkaanse acteurs en actrices. Geweldig. Nooit een probleem mee gehad. Maar het gaat hier niet over de behulpzame buren en de lieve vrienden, het gaat om het systeem, om het boek waarin staat – voor moslims bovendien onveranderlijk en voor geen discussie vatbaar want het rechtstreekse woord van god, door de engel Gabriël (Djibriël) ingefluisterd aan Mohammed, die wel niet kon schrijven, maar het toch opgeschreven heeft; van een wonder gesproken! – het boek dus, waarin gedetailleerd en tot vervelens toe herhaald wordt wat er moet gebeuren. En let op het verschil: christenen worden uitgezonden om de blijde boodschap te verkondigen, moslims om de wereld te veroveren. Wanneer de moslims in ons land en in Europa de meerderheid zullen vormen – en dat zal niet lang meer duren – zullen de leiders waarlijk niet aan die brave buurman of die grote vriend gaan vragen wat er moet gebeuren. Dat zullen de ayatollahs en de moellahs beslissen. Met het boek als legitimatie.
Een paar jaar geleden heeft een televisiejournalist me gezegd dat het geen zin had om de koran te lezen omdat moslims dat ook niet doen. Zelf had hij het natuurlijk ook niet gedaan, wat hem niet belette om programma’s te maken over de islam. De moslims lezen de koran inderdaad niet, net zomin als katholieken de bijbel lezen. Ik heb de koran drie keer gelezen, twee keer in het Nederlands en een keer in het Engels. Het Oude Testament ook, evenals het Nieuwe, en veel passages daaruit tientallen keren. Er is verschil. Katholieken lezen de bijbel niet omdat ze te lui zijn, moslims lezen de koran niet omdat ze dat niet kunnen. De koran is geschreven in klassiek Arabisch. Je moet studeren om dat te verstaan. Een Pakistaanse vriend van me heeft de koran op zijn schoorsteenmantel liggen. In klassiek Arabisch want vertalingen zijn in de islam ongeldig. Hij kan er delen uit opzeggen. Dat heeft hij geleerd in de moskee waar hij na schooltijd (wat in Pakistan niet veel voorstelt) naartoe moest, want elke moslim is daartoe verplicht. Maar hij begrijpt er nagenoeg niets van. Zo vroeg mogelijk zoveel mogelijk onzin en flauwekul in ontvankelijke kinderhoofden gieten, dat is de methode van alle religies en dictaturen. Ik kon al minstens tien jaar zeggen ‘de vrucht van uw lichaam Jezus’ voor ik begreep wat ik aan het zeggen was. Dat je het begrijpt, heeft voor religies en dictaturen geen belang. Als je ’t maar gelooft.
Dat terzijde. Waar het hier om gaat is het boek, de koran. Heilig en onveranderlijk. Het rechtstreekse woord van god. En nogmaals, als de islam eenmaal in Europa geïnstalleerd is, eerst als grootste en vervolgens als enige toegelaten eredienst – zoals Theodosius I met het christendom heeft gedaan in 380 en daarom bijgenaamd wordt (door de christenen uiteraard) ‘De Grote’ – zal het boek de leidraad vormen, ook voor wie het niet kan begrijpen.
Em. dr. Prof. Philip Vermoortel
Mijnheer Vermoortel,
Ik ben blij dat ik na een tijd even een kijkje nam op Steven's site en daar uw huiswerk vond.
Het heeft me alvast in grote mate uit de emotie gehaald, het Phil Bosmans syndroom zoals u het noemt. Vanuit menselijk oogpunt blijven de gruwelijke toestanden in de Palestijnse gebieden (en elders) moeilijk te verteren, en onrecht (zoals ik het dan percipieer op reguliere en alternatieve media) doet me steeds naar de slachtofferkant trekken. Ik vind dat normaal, menselijk. Maar zoals u en de schrijver vooropstellen zijn nuance, objectivering en waarheid zeer belangrijk. Dat was ik na mijn ontdekkingsreis door inz. 9/11, corona, klimaat wat kwijt. Uw artikel heeft me alvast een stuk op weg geholpen…
Heel goed boek, inderdaad, voor wie, zoals ik, graag wat meer wil begrijpen van wat er zich afspeelt. Al waren de laatste twee hoofdstukken voor mij niet nodig - teveel herhaling, punt was al gemaakt. Je begrijpt voor geen meter hoe zo’n massa volk die er, laat ons eerlijk zijn, niet bepaald beter onder geworden is, meegaat in iets wat ook voor hen in wezen de ondergang betekent. Naar vrede toewerken. Wel moeilijk zodra je dit weet: Islam = Onderwerping. Alle alibi’s worden uit de kast gehaald voor het niet sluiten van vrede. Steunend op (door de mens gecreëerde) narcisten die van uit de wolken over ons beslissen. Of het nu Allah is of “God on our side…”. Zoals de…
Rudolf Steiner deed af en toe uitspraken die vriendschappelijk waren tegenover het jodendom, maar in wezen predikte hij een antisemitische (anti-joodse) boodschap. Op dezelfde manier vond Steiner af en toe iets om te prijzen in de islam, maar zijn fundamentele kijk op de moslimreligie was uiterst negatief. Hij associeerde de islam met de aartsdemonen Ahriman en Lucifer. [1]
https://sites.google.com/view/waldorfwatchwing2/islam